Dit jaar besteden we aandacht aan de Advent.
Advent komt uit het Latijn en betekent ‘wachten op’. We wachten op het kerstkind. Ook wachten we op het licht. Tijdens de Advent valt de donkerste periode van het jaar. We wachten tot het weer langer licht is.
In de natuur is alles schijnbaar dood. De grond is omgeploegd. In de grond liggen zaden en bollen te rusten om in het voorjaar weer naar boven te komen.
De eerste zondag van de Advent is op 28 november.
De tweede zondag van de Advent is op 4 december.
De derde zondag van de Advent is op 11 december.
De vierde zondag van de Advent is op 18 december.
Op het podium hebben we een tafereel gemaakt ‘op weg naar Kerstmis’. Het begint sober: zwarte doeken met de platen en op de grond een weggetje. Langs de weg komen de stenen en schelpen. Daarna het plantaardig materiaal en de dieren. Als laatste komen de mensen erbij. Gedurende de Advent ontstaat de kerststal.
In de klassen wordt er aandacht aan besteed en de kinderen mogen het tafereel op het podium aanvullen. Ook steken we elke week een kaarsje extra aan. Voor elke adventszondag 1 kaars. Zo wordt het, op weg naar Kerstmis, elke week lichter.
Bij elke zondag past een stukje van onderstaand gedicht:
De eerste kaars mag branden,
wij zien een beetje licht
dat ook voor ons gaat schijnen
Is dat geen mooi gezicht?
Twee kaarsen mogen branden.
Hun licht schijnt warm en zacht
voor mensen in het donker
als lichtpunt in de nacht.
Drie kaarsen mogen branden,
Vertellen het bericht:
het donker gaat verdwijnen!
Het wordt al steeds meer licht.
Vier kaarsen mogen branden.
Zij geven ons weer moed.
Nog maar heel even wachten,
Dan wordt het licht en goed.
De kaars van Kerst, die mag nu aan
Laat ieder zien en horen:
Een grote ster is opgegaan
De Koning is geboren!